vrijdag 15 januari 2010

Letters to the Beloved, #3

Het is alsof mijn gedachten niet meer menselijk zijn, alsof ze boven al het mogelijk menselijke zweven, net zoals de mens er eindeloos over heeft gedaan voordat het kon vliegen, moet ook dit een compleet nieuwe uitvinding zijn, iets wat de mensheid nog nooit eerder ontdekt had, iets waarop ik, zodra ik me even zonder bovenmenselijke kwaliteiten voel, patent kan aanvragen ware het niet dat ik zelf geen idee zou hebben waar ik dan eigenlijk de ontdekking van claim; wanneer ik ren, ga ik minstens twee keer zo hard, wanneer ik moe word, geef ik daar helemaal niets om; als ik val, lach ik in plaats van beschaamd te zijn en huil ik alleen om de kleinzieligheid van al het leed en verdriet in het leven, dat toch, met de kracht van zoveel levenden, door de liefde, niet per sé de zwevende en onbegrijpelijke soort, hoewel ik het me wel zo voorstel, al dat leed wordt bestreden door die liefde, en zoals ik het nu voel, zoals ik mijn bloed krachtig voel pompen en mijn hart hoor vechten met elke slag, mijn vuisten niet gebald maar mijn handen in elkaar gevouwen als twee geliefden in elkaar gevouwen in bed, zo voel ik het, zo voel ik dat we sterker zijn dan al het verdriet, dan alle pijn, zelfs sterker dan de kracht van het al het afsterven.
Nee, nee!, ik heb het niet over individuele liefde, het kan niet zo zijn dat, ik accepteer het gewoon niet dat men denkt dat mijn liefde alleen op mijzelf slaat, alleen mijzelf gelukkig kan maken terwijl ik zie dat het zoveel anderen om mij heen gelukkig maakt, moed geeft, meesleurt in positieve gedachten die uitmonden in een onuitputtelijke hoop op verbetering, op iets mooiers, op iets... liefdevollers. Ik weet dat het niet alleen op mij slaat, daar hoeft niemand me van te overtuigen, niemand zal me van het tegendeel kunnen overtuigen, ik kan niet de enige zijn die deze liefde zo voelt en ik kan dus ook niet de enige zijn die liefde op deze manier wilt delen.
Ik ren, ik zweef, ik val, maar ik val niet echt, ik struikel over de grappen van het leven, ik zie waarom ze grappig zijn en niet pijnlijk; ik lach niet om de pijn van anderen maar ik verzacht het door naar ze te lachen, door ze te leren begrijpen, door hen mij te laten begrijpen, door hen lief te hebben zoals ik niemand anders en tegelijkertijd iedereen liefheb. Het is waar dat ik één persoon bovenal, boven iedereen zal liefhebben, maar is dat dan erg? Wat wordt verwacht van mij? De bron van alle liefde heb ik natuurlijk meer lief dan de stroompjes door het landschap die het voortbrengt, net zoals de basis van een liefhebbende familie, het hart ervan, twee innige geliefden, en hun zoon en dochter, net zoals het hart van een familie de leden zijn, niet hun huis, hun auto, en alle liefdeloze kapitalistische troep die tegenwoordig wordt geassocieerd met het hebben van een familie; zo zal mijn liefde voor haar voelen, als het hebben van een familie; dat moet toch één van de mooiste gevoelens ter wereld zijn. Mijn liefde voor anderen, daarnaast, is niet vergelijkbaar met materialistische liefde, zoals zoveel families hebben; ze zouden nog liever hun buurman laten sterven dan hun televisie afstaan. Nee, mijn liefde is voor iedereen, niet individualistisch, het heeft enkel ergens een bron, een bron die ik waarborg en eer, vereer, terecht verafgood.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten